2020-10-29 20:30:17 | Via deze sluiproutes ontwijken tabaksgiganten belasting – met Nederland in de hoofdrol

[ad_1]

Een pakje Marlboro in Mexico-Stad. Een pakje Camel in Boedapest. Een pakje Davidoff in Sydney. Een pakje Lucky Strike in Kinshasa. Kopers van al deze sigaretten hebben behalve hun voorliefde voor roken nog iets gemeen: het geld dat ze voor hun producten betalen, komt deels in Nederland terecht.

De vier grootste tabaksmultinationals ter wereld – Philip Morris, British American Tobacco, Japan Tobacco en Imperial Brands – maken volop gebruik van Nederlandse vennootschappen. Door per jaar zeker 7,5 miljard euro aan dividend, royalty’s en rentebetalingen door Nederland te sluizen, ontlopen ze in andere landen belastingen.

Dat blijkt uit onderzoek van het journalistencollectief The Investigative Desk voor NRC naar de financiële handel en wandel van de tabaksfabrikanten en hun dochterbedrijven wereldwijd, in de periode 2010-2019. Dit onderzoek is gebaseerd op jaarverslagen die de fabrikanten deponeerden bij Kamers van Koophandel in diverse landen, en maakt voor het eerst in detail duidelijk hoe een complete industrie Nederland als doorsluisland gebruikt.

Volgens databureau Statista hebben de vier fabrikanten 68 procent van de internationale tabaksmarkt in handen – met uitzondering van China, waar alleen de staat tabak verkoopt.

De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) introduceerde in 2015 een pakket maatregelen dat creatief geschuif met inkomsten door multinationals moest beëindigen. Volgens de OESO liepen belastingdiensten jaarlijks 100 miljard tot 240 miljard dollar mis door de fiscale sluiproutes van grote bedrijven. Inmiddels hebben 135 landen een handtekening onder de maatregelen gezet.

Nederland nam de richtlijnen in 2017 over. Met aangescherpte wetgeving wilde toenmalig staatssecretaris van Financiën Menno Snel (D66) „voorkomen dat Nederland wordt gebruikt voor doorstroomactiviteiten naar belastingparadijzen”, schreef hij aan de Tweede Kamer.

Zo komt er vanaf 1 januari 2021 een belasting op rentebetalingen en royalty’s die bedrijven via Nederland naar een belastingparadijs sturen. Vanaf 2024 volgt een belasting op dividend dat door Nederland gaat. Volgens het Centraal Planbureau (CPB) stroomt jaarlijks 200 miljard euro aan dividend, royalty’s en rente door Nederland.

De grootste tabaksbedrijven publiceren een tax strategy op hun website of in hun jaarverslag, waarin ze een aantal beloftes doen. Zo belooft Philip Morris (eigenaar van merken als Marlboro en Chesterfield) nooit „enkel om fiscale redenen” besluiten te nemen, niet aan „agressieve belastingplanning” te doen en geen brievenbusmaatschappijen te gebruiken. Japan Tobacco (Camel, Winston) zegt nooit „uitsluitend voor fiscale doeleinden” vennootschappen te gebruiken.

British American Tobacco (Lucky Strike, Pall Mall) belooft een „open en transparante” relatie met belastingdiensten overal ter wereld en onderschrijft nadrukkelijk de nieuwe OESO-richtlijnen. Alleen Imperial Brands (Gauloises, Van Nelle) erkent dat het soms aan „belastingplanning” doet, al zegt ook het Britse concern zich aan de OESO-regels te houden.

In werkelijkheid blijkt het Amerikaanse Philip Morris elk jaar meer dan 1 miljard euro dividend door twee Nederlandse holdings zonder werknemers te sluizen. Japan Tobacco stuurt jaarlijks ruim honderd miljoen euro aan royalty’s via Nederland naar het internationale hoofdkantoor in Genève. British American Tobacco (BAT) gebruikt zeker 25 Nederlandse vennootschappen waar dividend, royalty’s en rentebetalingen doorheen stromen. Imperial Brands stuurt, met hulp van het Amsterdamse trustkantoor TMF, vele honderden miljoenen per jaar door een Nederlandse holding.


Lees ook: Bedrijven ontweken de Nederlandse fiscus voor veel meer dan gedacht: 37 miljard euro

Sinds de invoering van de nieuwe OESO-richtlijnen hebben de tabaksbedrijven een aantal fiscale constructies opgeheven, blijkt uit hun jaarverslagen. Maar een groot deel van de structuren bleef tot nu toe intact en de belastingdruk van de multinationals nam nog niet zichtbaar toe. „Deze bedrijven gebruiken elke truc uit de fiscale trukendoos. Het is uiterst zuur dat overheden roken op allerlei manieren proberen te ontmoedigen, maar dat de tabaksfabrikanten zich nog steeds aangemoedigd weten door allerhande fiscale tegemoetkomingen”, reageert Europarlementariër Paul Tang (PvdA), voorzitter van een commissie tegen belastingontwijking in het Europees Parlement.

Hoe werken die fiscale structuren via Nederland dan precies? Vijf routes die de tabaksgiganten gebruiken.

Route 1: Dividend

Allereerst is er de dividendroute: dochterondernemingen betalen in eigen land vennootschapsbelasting over hun winst, daarna sturen zij de nettowinst in de vorm van dividend naar een moederbedrijf in Nederland. Dit Nederlandse bedrijf stuurt het geld weer door naar zíjn moederbedrijf in het buitenland. Het doel: dividendbelasting ontwijken. Volgens de Europese Commissie kan deze route duiden op ‘agressieve belastingplanning’ door bedrijven.

Alle vier de tabaksgiganten gebruiken deze route: ze beschikken over een of meer Nederlandse holdings, waaronder tientallen buitenlandse dochterbedrijven vallen. Om een idee te geven: het Nederlandse bedrijf Philip Morris Investments B.V. is het moederbedrijf van de activiteiten in onder andere Rusland, Turkije, Indonesië, Marokko, Griekenland, Jordanië, Polen, Zuid-Afrika en Noorwegen.

Gemiddeld stuurden de tabaksfabrikanten in het afgelopen decennium 7 miljard euro dividend per jaar door Nederland. Bij Philip Morris gaat het jaarlijks om 1,8 miljard euro dividend, dat via Nederland naar Zwitserland wordt gestuurd. Bij Japan Tobacco gaat het per jaar om 1,7 miljard euro; na ontvangst in Nederland gaat het geld naar het moederbedrijf in Japan. De Britse concerns BAT en Imperial Brands stuurden 2,5 miljard respectievelijk 1 miljard euro per jaar naar hun moederbedrijven in het Verenigd Koninkrijk.

„Het doel van dergelijke structuren is doorgaans de belastingdruk op de dividendstroom zo laag mogelijk te krijgen”, legt Jan Vleggeert uit, hoogleraar belastingrecht aan de Universiteit Leiden.

In veruit de meeste landen is dividend dat wordt uitgekeerd aan partijen in het buitenland onderworpen aan zogeheten bronbelasting: het bedrijf dat het dividend uitkeert, moet er eerst belasting over betalen. De tarieven variëren van 5 tot 25 procent. Maar sommige landen hebben in fiscale verdragen met elkaar afgesproken dat dividend dat bedrijven van het ene naar het andere land verplaatsen lager belast wordt, of zelfs helemaal niet. Nederland heeft met ongeveer honderd landen zulke verdragen. „Nederland liep op dit vlak jarenlang voorop”, zegt Vleggeert. „Voor multinationals is het voordelig om te zoeken naar de belastingverdragen die tot een zo laag mogelijke belastingdruk leiden. Treaty shopping noemen we dat.”

Meestal wordt het dividend bij gebruik van deze constructie in geen enkel land belast. De Nederlandse holding betaalt geen winstbelasting dankzij de zogeheten deelnemingsvrijstelling – de buitenlandse dochter heeft over de inkomsten al winstbelasting betaald. Wordt het geld daarna doorgestuurd naar een ander EU-land, of naar een land met een gunstig belastingverdrag, dan vervalt in Nederland ook de dividendbelasting (normaal gesproken bedraagt die 15 procent).

Uit de jaarverslagen blijkt dat de tabaksbedrijven inderdaad vrijwel geen belasting betalen over de dividendmiljarden die door Nederland stromen. De ontvangende landen Zwitserland, Japan en het Verenigd Koninkrijk heffen ook geen belasting over het dividend, dankzij de belastingverdragen met Nederland.

Ontwikkelingslanden lopen inkomsten mis

Het CPB schreef in 2019 in een rapport over belastingroutes dat moeilijk is vast te stellen hoeveel belasting bedrijven hiermee precies ontwijken: het gaat om complexe routes, waarbij Nederland „maar één schakel in de keten” is. Zeker is dat het rondgestuurde dividend zónder belastingverdragen met honderden miljoenen euro’s per jaar zou zijn belast.

Volgens de OESO lopen met name ontwikkelingslanden hierdoor belangrijke inkomsten mis. „Deze geldstroom gaat ten koste van het land waar de inkomsten oorspronkelijk vandaan komen”, zegt Arjan Lejour, hoogleraar belastingen en overheidsfinanciën aan Tilburg University. „In de praktijk gaat het dan inderdaad vaak om ontwikkelingslanden.”

Een voorbeeld is het dochterbedrijf van British American Tobacco in Kenia, een tabaksland bij uitstek. Wie door het Oost-Afrikaanse land reist, ziet duizenden en duizenden hectares landbouwgrond vol grote groene tabaksbladeren. Meer dan vijfduizend boeren verbouwen er tabak in opdracht van BAT, Kenia is de belangrijkste producent voor heel Afrika. Met een marktaandeel van bijna 80 procent is BAT in het land zelf praktisch monopolist. De sigaretten van BAT-merken als Embassy en Rothmans zijn er razend populair.

De lokale tak van BAT is behoorlijk winstgevend: 2019 was een relatief slecht jaar, toch maakte BAT Kenia omgerekend bijna 30 miljoen euro winst. Die winst wordt elk jaar volledig uitgekeerd aan de aandeelhouders. De meerderheid van de aandelen in BAT Kenia (60 procent) is in handen van Molensteegh Invest B.V., gevestigd in Amstelveen. In 2019 betaalde het Keniaanse dochterbedrijf ruim 17,2 miljoen euro uit aan Molensteegh Invest. Omdat die vennootschap volledig onderdeel is van het BAT-concern, stroomde het geld vervolgens naar het moederbedrijf in Londen.

Dankzij het belastingverdrag tussen Nederland en Kenia uit 2015 hoefde BAT Kenia over de uitkering geen dividendbelasting te betalen. Zonder verdrag had die belasting in Kenia 10 procent bedragen. BAT bespaarde zichzelf dus 1,7 miljoen euro belasting door het geld via Nederland te sturen. De route via Molensteegh Invest bestaat al jaren, BAT hanteert in tientallen landen een vergelijkbare constructie.

Joel Gitali, voorzitter van anti-tabakslobbygroep KETCA uit Nairobi, hekelt deze fiscale handigheid. „In onze ogen maakt BAT misbruik van de legale mogelijkheden die er bestaan om winsten naar elders te sturen”, zegt hij aan de telefoon. „Ons land wordt op deze manier al jaren geëxploiteerd, terwijl onze overheid het geld heel hard nodig heeft.”

Route 2: Rentebetalingen

Aan de rand van het Friese dorp Joure staat al sinds 1913 een shagfabriek. Tot eind jaren negentig was het rode bakstenen gebouw aan de Slachtedyk onderdeel van koffie- en tabaksconcern Douwe Egberts Van Nelle, daarna werd de fabriek overgenomen door het Britse concern Imperial Brands. Tegenwoordig werken er ruim driehonderd mensen aan de productie van shagmerken als Drum, Van Nelle en Brandaris. Jaarlijks rollen in Joure meer dan 300 miljoen pakjes shag van de lopende band.

De Friese fabriek is winstgevend: in 2018 noteerde de onderneming een winst van 15,6 miljoen euro. Toch betaalde eigenaar Imperial Brands hierover geen cent belasting. Het moederbedrijf waar de fabriek op papier onder valt, het eveneens in Joure gevestigde Imperial Tobacco Overseas Holdings, leende dat jaar namelijk bijna 1 miljard euro van een zustervennootschap in het Verenigd Koninkrijk. De rentelasten op deze lening bedroegen in totaal 43,5 miljoen euro, waardoor in Nederland geen belastbare winst overbleef. Imperial Brands hoefde hier dus ook geen winstbelasting te betalen.

In de jaren ervoor gebruikte Imperial Brands vergelijkbare constructies, toen met leningen uit het VK en Ierland. Telkens met hetzelfde resultaat: dankzij de rentelasten werden de Nederlandse activiteiten verliesgevend en betaalde het bedrijf hier geen winstbelasting.

De shagfabriek in het Friese Joure maakte in 2018 nog 15,6 miljoen euro winst. Toch betaalde eigenaar Imperial Brands hierover geen cent belasting

Ook de andere tabaksmultinationals gebruiken dit soort constructies met interne rentebetalingen om de winst van buitenlandse dochterondernemingen te drukken. Zo had de vennootschap Philip Morris Holland Holdings in Bergen op Zoom van 2010 tot november 2017 een lening van 9,5 miljard euro in de boeken staan. Dat geld was uitgeleend door het Zwitserse zusterbedrijf Philip Morris International Management S.A. De rentelasten voor de Nederlandse holding lagen jaarlijks rond de 270 miljoen euro. Ook hier bleef nauwelijks belastbare winst over.

Concurrent British American Tobacco leende vanuit het Amstelveense bedrijf Rothmans Far East in 2013 en 2015 in totaal 983 miljoen euro uit aan dochteronderneming Bentoel Internasional in Indonesië, tegen rentes van 9 en 11,75 procent. Rothmans Far East had het geld weer geleend van een zusterbedrijf in belastingparadijs Jersey, zo bleek vorig jaar uit onderzoek van Tax Justice Network, een internationale groep voorvechters van eerlijke belastingheffing. Via deze constructie sluisde BAT in drie jaar tijd zo’n 150 miljoen euro vanuit Indonesië naar Nederland, in de vorm van rentelasten. In 2016 werd de constructie opgeheven.

„Zulke interne leningen kunnen bedrijven gebruiken voor echte investeringen, maar in de praktijk worden de leningen soms ook gebruikt om de buitenlandse winst mee af te romen”, zegt hoogleraar Vleggeert. Rentebetalingen vanuit Nederlandse bedrijven zijn tot nu toe onbelast, maar met de nieuwe wetgeving tegen belastingontwijking komt hier per 1 januari deels verandering in. Vanaf dan geldt een bronbelasting van 25 procent op betaalde rente aan gelieerde bedrijven in belastingparadijzen die op een zwarte lijst staan.

Route 3: Royalty’s

Midden in het Zwitserse Genève fonkelt een gigantisch glazen gebouw. Aan beide zijden van het driehoekige pand ligt een park, er is een treinstation om de hoek, het uitzicht over het nabijgelegen Meer van Genève is fenomenaal. Ook binnen is het gebouw van alle gemakken voorzien – het beschikt zelfs over een kinderopvang waar elke dag ruim honderd kleintjes terechtkunnen.

Elke ochtend lopen hier meer dan duizend werknemers van Japan Tobacco naar binnen. Het gebouw is het internationale hoofdkantoor van de tabaksgigant (het oorspronkelijke hoofdkantoor staat nog altijd in Tokio). De werknemers in Zwitserland houden zich onder meer bezig met aansturen van alle dochterbedrijven in Europa en de Verenigde Staten.

Maar dat niet alleen: ze waken ook over de rechten op wereldwijd verkochte sigarettenmerken als Winston, Camel en Benson & Hedges. Alle merkrechten van Japan Tobacco zijn namelijk ondergebracht in de Zwitserse vennootschap JT International S.A., blijkt uit gegevens van het internationaal merkenregister WIPO.

Het gevolg: elk jaar stroomt een fors bedrag aan royalty’s voor het gebruik van die merken van Nederland naar Zwitserland. De Nederlandse holding, gevestigd in Amstelveen, is eigenaar van tientallen dochterondernemingen in onder meer Canada, Spanje, Iran, Nigeria en het Verenigd Koninkrijk. In al die landen worden de sigarettenmerken van Japan Tobacco verkocht. De royalty’s die deze dochterbedrijven betalen, stromen via Amstelveen naar Genève. Tot 2014 ging het gemiddeld om 250 miljoen euro per jaar. Na wat veranderingen in de fiscale structuur ging het in de jaren daarna om gemiddeld 130 miljoen euro.

De betaalde royalty’s drukken de winst van de buitenlandse dochterondernemingen. In Nederland worden doorgestuurde royalty’s tot 1 januari 2021 niet belast. In Zwitserland betaalt de multinational er een beperkt percentage winstbelasting over, of stuurt de bedragen belastingvrij door naar een ander belastingparadijs. Volgens het CPB landt de meerderheid van de royalty’s die door Nederland stromen uiteindelijk in Bermuda.

„Op zichzelf is het uitbetalen van royalty’s binnen een concern legaal”, zegt hoogleraar Arjan Lejour. „Binnen veel multinationals is dit een bekende route. De betalingen voor het gebruik van merkrechten horen marktconform te zijn, maar in de praktijk is het voor belastingdiensten heel moeilijk te toetsen of dat het geval is.”


Lees ook dit verhaal over Starbucks: Hoe een koffieketen de fiscale praktijk veranderde

Belastingparadijs Delaware

Ook andere tabaksbedrijven gebruiken deze route. Philip Morris heeft de rechten op merken als Marlboro, L&M en Chesterfield ondergebracht in twee vennootschappen in het Zwitserse Neuchâtel, blijkt uit gegevens van het Europees Merkenregister. Het Nederlandse dochterbedrijf Philip Morris Holland, verantwoordelijk voor de verkoop van tabaksproducten in Nederland, betaalt jaarlijks 24 miljoen tot 27 miljoen euro aan royalty’s voor het gebruik van de merken. Hoeveel buitenlandse royalty’s er via de Nederlandse holdings naar Zwitserland stromen, valt uit de jaarverslagen niet op te maken.

Philip Morris wilde niet zeggen hoeveel royalty’s er jaarlijks vanuit de internationale dochterbedrijven naar Zwitserland gestuurd worden.

Concurrent British American Tobacco betaalde in de afgelopen tien jaar royalty’s vanuit Nederland aan het Amerikaanse British American Tobacco Brands Inc, waar alle merkrechten van BAT zijn ondergebracht. De vennootschap BAT Western Europe Region B.V. betaalde 29 miljoen tot 71 miljoen euro per jaar aan royalty’s, zusterbedrijf Rothmans Far East boekte jaarlijks 20 miljoen tot 35 miljoen euro aan royalty-kosten.

De Amerikaanse vennootschap die over de wereldwijde rechten op merken als Lucky Strike en Pall Mall waakt, is gevestigd in de staat Delaware. Dat is geen toeval: Delaware staat bekend als een klein belastingparadijs, onder andere omdat royalty-inkomsten er niet belast worden. In de VS heeft deze route om belasting te ontwijken een bijnaam: the Delaware loophole.

De betaalde royalty’s gelden in de rest van de wereld als kosten en drukken dus de winst, terwijl de opbrengsten aan de Amerikaanse oostkust onbelast blijven. Het gunstige belastingregime van Delaware is zo populair dat het aantal inwoners (bijna 1 miljoen) er ruimschoots wordt overtroffen door het aantal gevestigde bedrijven (ruim 1,5 miljoen).

Route 4: Transfer pricing

In juni 2019 is het feest in de fabriek van British American Tobacco in Sacheon, een klein stadje in het zuiden van Zuid-Korea. De bijna duizend fabrieksmedewerkers vieren een belangrijke mijlpaal: zojuist is de driehonderdmiljardste sigaret er van de band gerold. In 2002 was BAT de eerste buitenlandse tabaksfabrikant die zich op het Koreaanse schiereiland vestigde, nu zijn de pakjes Kent, Dunhill en Rothmans niet meer uit het straatbeeld weg te denken.

„Het succes van deze fabriek is de trots van deze stad en haar inwoners”, jubelt het uit Sacheon afkomstige parlementslid Yeo Sang-Gyu volgens lokale media tijdens de festiviteiten. De lokale BAT-directeur roemt de „aanzienlijke bijdrage” van zijn bedrijf „aan de lokale economie en de Koreaanse maatschappij”.

Elke sigaret die in het Zuid-Koreaanse Sacheon voor BAT wordt geproduceerd, wordt op papier eerst verkocht aan een Nederlands zusterbedrijf

Wat tijdens de feestelijkheden niet ter sprake komt, is dat een groot deel van de fabriekswinst elk jaar in Nederland terechtkomt. Elke sigaret die in Sacheon wordt geproduceerd, wordt op papier eerst verkocht aan het Nederlandse zusterbedrijf Rothmans Far East B.V., zo blijkt uit de jaarverslagen. Rothmans Far East verkoopt de sigaret daarna terug aan een tweede vennootschap van BAT in Zuid-Korea: BAT Korea Limited. Dit bedrijf verkoopt de sigaretten vervolgens op de Koreaanse markt.

Dit fenomeen heet transfer pricing: gelieerde vennootschappen die binnen één concern producten aan elkaar doorverkopen. Uit de jaarverslagen van Rothmans Far East blijkt wat het fiscale voordeel is: de inkoopprijs die Rothmans Far East voor de sigaretten betaalt, ligt flink lager dan de verkoopprijs. Het prijsverschil bedroeg de afgelopen tien jaar gemiddeld 98 miljoen euro per jaar. Dat deel van de Koreaanse winst werd naar Nederland verschoven. Hierdoor omzeilde BAT in Zuid-Korea 24,5 miljoen euro belasting per jaar (de vennootschapsbelasting bedraagt er 25 procent).

Ook in Nederland worden de Zuid-Koreaanse inkomsten nauwelijks belast, blijkt uit de boeken. Rothmans Far East stuurt het overgrote deel van het geld weer door naar buitenlandse zusterbedrijven, in de vorm van royalty’s en ‘administratieve kosten’. Door deze kosten maakt het bedrijf in de meeste jaren nauwelijks winst – sinds 2015 is Rothmans Far East zelfs verliesgevend en is de betaalde winstbelasting dus nihil.

Naar Antwerpen en terug

Ook Philip Morris deed, zeker tot in 2014, aan transfer pricing. Alle sigaretten die de fabriek in Bergen op Zoom produceerde, werden op papier eerst verkocht aan de Belgische holding Philip Morris Benelux BVBA in Antwerpen, en daarna meteen teruggekocht. „Het bedrijf is licentiehouder voor de Nederlandse markt, derhalve worden tabaksproducten […] verkocht aan PM Benelux BVBA en teruggekocht om aan de Nederlandse klanten te verkopen”, schreef de directie van Philip Morris Holland in het jaarverslag.

Een deel van de Nederlandse winst verschoof zo naar België, maar bleef daar niet. Het Antwerpse Philip Morris Benelux noteert jaarlijks een omzet van ongeveer 3 miljard euro, maar heeft ook hoge kosten, waardoor het maar weinig winst maakt.

Tax Justice Network concludeerde vorig jaar na onderzoek dat de Belgische holding vermoedelijk grote betalingen doet aan het zusterbedrijf in Zwitserland, om zo de winst te verplaatsen.

Route 5: Verliesverrekening

Tot slot maken de Britse multinationals BAT en Imperial Brands gebruik van een gunstige fiscale regel in eigen land: het compenseren van verliezen van dochterbedrijven. Elk jaar maakt een deel van de wereldwijde dochters verlies, met name door betaalde rentelasten op interne leningen, blijkt uit de boeken. Deze verliezen mogen de concerns verrekenen met de belastbare winst van het moederbedrijf. BAT noteerde op deze manier omgerekend 870 miljoen euro aan verliezen in de afgelopen tien jaar, bij Imperial Brands ging het om 2,2 miljard euro. Als gevolg hiervan daalde voor beide concerns in eigen land de belastingdruk enorm.

In Nederland is deze constructie niet onbekend: zo betaalde Shell hier jarenlang geen winstbelasting door verliezen van dochterbedrijven te verrekenen. Ook in het Verenigd Koninkrijk is dit een legale constructie, al introduceerde de Britse regering sinds 2013 verschillende initiatieven om misbruik van deze regel te voorkomen. Zo moeten de bijbehorende leningen wel gebruikt worden voor echte investeringen.


Lees ook dit verhaal: Shell geeft inzicht in zijn winstbelasting

Grote rechtszaak in Haarlem

Dat de tabaksbedrijven fiscaal de grens opzoeken, blijft niet altijd meer zonder gevolgen. De afgelopen jaren nam het aantal rechtszaken wegens belastingontwijking toe: zeker veertien landen legden de tabaksbedrijven naheffingen op. Veruit de grootste zaak loopt nu bij de rechtbank in Haarlem: de Nederlandse fiscus eist 1,2 miljard euro van British American Tobacco, omdat het concern 4 miljard euro aan rente door Nederland sluisde zonder er belasting over te betalen.

Die zaak blijkt het topje van de ijsberg: in zeker tien landen lopen op dit moment juridische procedures. Philip Morris botste met belastingdiensten in België, Thailand, Zuid-Korea en Rusland. Imperial Brands met die in Rusland en Frankrijk. Japan Tobacco bestrijdt een naheffing in het Verenigd Koninkrijk. British American Tobacco verzet zich, behalve in Nederland, tegen belastingclaims in Brazilië en Zuid-Korea. De Europese Commissie onderzoekt of BAT en Imperial Brands door gunstige belastingregels in eigen land illegale staatssteun genoten.

Wat de overheden betreft, begint de strijd tegen belastingontwijking pas: de OESO scherpte begin dit jaar de internationale richtlijnen aan, het Europees Parlement installeerde afgelopen maand een speciale commissie die belastingontwijking moet gaan aanpakken. Staatssecretaris Hans Vijlbrief (Financiën, D66) stuurde op Prinsjesdag een brief aan de Tweede Kamer met daarin mogelijke opties om ontwijking via Nederland verder aan te pakken.

„Ik heb niet de illusie dat alle belastingadviseurs nu bij de pakken neer gaan zitten”, zegt voorzitter Paul Tang van de belastingcommissie in het Europees Parlement. „Ze zullen nieuwe trucs bedenken. Een structurele oplossing is verplichte transparantie voor bedrijven over waar en hoeveel belasting ze betalen. Als nieuwe routes voor ontwijking snel duidelijk worden, ontstaat politieke druk om ze af te sluiten. Belastingontwijking kan het daglicht niet verdragen.”

[ad_2]

[sc name=”link-naar-bron” sourcelink=https://www.nrc.nl/nieuws/2020/10/29/via-deze-sluiproutes-ontwijken-tabaksgiganten-belasting-met-nederland-in-de-hoofdrol-a4017917]

[sc name=”bronvermelding”]

Leave a Reply